1. Wat is Stotteren?

^

2. Informatie voor leerkrachten

4. Onderzoek en behandeling

3. Informatie voor volwassenen die stotteren

5. Praktisch

Onderzoek

Therapie

Self

4. Onderzoek en behandeling

 

Onderzoek

Vooreerst worden onderzoeken afgenomen zodat een precieze diagnose opgesteld kan worden. De logopedist-stottertherapeut maakt gebruik van verschillende methoden: hij observeert nauwkeurig, hij voert een uitgebreid gesprek met de cliënt, of met de ouders (als het gaat om kinderen). Hij gebruikt gestandaardiseerde tests en legt soms de cliënt ook vragenlijsten voor.  Hiermee wordt de ernst van de stotterproblematiek bepaald, hoe de cliënt met zijn stotteren omgaat, wat de  uitlokkende en instandhoudende factoren zijn en of het stotteren reeds een invloed heeft op het algemeen functioneren.

Op basis hiervan wordt een gedetailleerde probleemsamenhang opgesteld. Dit vormt het beginpunt van een individueel opgestelde therapie.

 

Therapie

Therapie is eerder een hybride therapie: het is een combinatie van verschillende therapieën, een combinatie die op dat moment het beste aansluit bij de noden van de cliënt.

 

Voor de therapie kan gebruik gemaakt worden van het verwachtingen- en mogelijkhedenmodel van Starkweather (bij beginnend stotteren) en het Erasmus-procesmodel van Stournaras (als het stotteren al meer ingeslepen is). Ook geeft de therapie van Van Riper, de sociaal-cognitieve gedragstherapie voor stotteren bij heel jonge kinderen, vele inzichten en methoden.

 

Het demands-capacity model van Starkweather gaat ervan uit dat stotteren optreedt wanneer de last van de verwachtingen zwaarder is dan de draagkracht van de mogelijkheden. Het in verband brengen van deze gegevens op linguïstisch, spraakmotorisch , cognitief en sociaal-emotioneel niveau kan de logopedist  een beter zicht krijgen op het stotterprobleem. Bij jonge kinderen heeft de stottertherapie een eerder preventief karakter. Het heeft tot doel de toename  van de stottermomenten, de toename van spanningen en ontwikkeling van bijkomende stotterverschijnselen (gevoelsmatig en gedragsmatig) te voorkomen. De logopedist gaat vooral advies geven aan de ouders om een ontspannen spreeksituatie te scheppen.

 

Bij gevorderd stotteren (kinderen, adolescenten, volwassenen) maakt men gebruik van het Erasmus Procesmodel (zie onder). Het is de bedoeling om allereerst  de stotterontwikkeling tot stilstand te brengen, om de verschijnselen te verminderen, en om de hinder te verminderen.

 

Uit de diagnose kan blijken dat dat de sociale, emotionele en cognitieve component een uitlokkende, in standhoudende en versterkende rol spelen. Bovendien spelen zij een belangrijke rol tijdens het aanleren van een spreektechniek. Bij hen is het scheppen van een ontspannen spreeksituatie vaak niet meer voldoende. Deze kinderen hebben vaak meer baat bij een therapievorm waarbij de logopedist contact heeft met het stotterende kind zelf. In de therapie wordt dan zowel aandacht besteed de cognitieve, emotionele, sociale (omgeving) en verbaal-motorische component. De sociale training (omgeving) staat in relatie tot de emotionele, cognitieve en verbaal-motorische component. Eerst wordt begonnen met gedachtentraining, dan volgt de emotionele training en tot slot komt indien nodig de verbaal-motorische training aan bod.

 

Alvorens de therapie te beginnen is het belangrijk om de therapiedoelen van de therapeut overeen te stemmen met de therapiedoelen van de cliënt (in geval het om en kind gaat: met de ouders van de cliënt). Indien het gaat om gevorderd stotteren is het meer ontspannen stotteren en het minder stotteren een realistische doelstelling. Het durven stotteren is als (sub)doelstelling even belangrijk als het leren van vloeiend(er) te praten.

 

Sheehan, zelf iemand die stotterde, zei: “Stotteren is dat wat je doet om niet te stotteren”. Als gevolg van de gedachte- en/of emotionele training blijkt bij sommigen dat het stotterend spreken door zich er niet meer tegen te verzetten gereduceerd is tot een acceptabel niveau.

 

Bij jonge kinderen wordt de omgeving sterk betrokken bij de therapie (ouders, brussen, grootouders, leerkrachten,...). Deze betrokkenheid wordt minder hoe ouder het kind wordt. De zelfvervantwoordelijkheid en zelfwerkzaamheid wordt stelselmatig groter.

 

Adolescenten worden meer betrokken bij het opstellen van de doelen en de te volgen methodologie. Bij adolescenten en volwassenen kan het gaan over hoe hij denkt over zijn stotteren,  over het maken van fouten, .... . De therapie krijgt een breed karakter.

 

De therapeut kan kiezen tussen groepstherapie of individuele therapie of  een combinatie van beide. Bij indirecte therapie voor de ouders kan overgegaan worden tot groepstherapie. Deze werkwijze levert meer voordelen op: groepsleden identificeren zich met elkaar, vinden steun bij elkaar, meerdere ouders stellen meer vragen en leveren meer informatie,...

 

Het spreekt voor zich dat in het geval van kinderen een actieve betrokkenheid van de ouders verwacht wordt. Enkel dan kunnen goede resultaten geboekt worden. Therapeuten hebben een schat aan methoden, en ouders zijn rijk aan situaties waarin ze een model kunnen zijn voor hun kind, en waarin het geleerde toegepast kan worden.

 

Bij oudere kinderen, adolescenten en volwassenen denkt de cliënt mee, brengt zelf veel informatie aan, neemt zelf mee beslissingen, voert actief uit en evalueert mee. De therapeut bekleedt eerder de rol van 'coach' die uitleg geeft, gidst en aanmoedigt.

 

Stabilisatie en transfer is ook een belangrijke fase in de therapie. Transfer en stabilisatie van het nieuwe denken, voelen en doen, zullen eerder plaatsvinden als de kleine stapjes van het veranderingsproces vanaf het begin in dagelijks terugkerende stiuaties kunnen worden geïmplementeerd. (zie sociale training bij  Erasmus procesmodel)

 

Indien het nodig is wordt overgegaan tot een spreektechniek (fluency shaping of stuttering modification).

 

‣ Bij jonge kinderen wordt de “makkelijkere “ manier spelenderwijs voorgedaan , en sommige kinderen nemen dit model gemakkelijk over;

‣ Overweging dient gemaakt worden of  stotteren bespreekbaar gemaakt wordt;

‣ Directe aandacht die gegeven kan worden door een vorm van stottercontrole (stutter modification therapy) en/of spraakverandering (fluency shaping therapy) of een integratie van beide zal toenemen naarmate het kind ouder wordt en meer (contole) mogelijkheden heeft:

‣ Stuttermodification: de cliënt leert de spanning op de stotterwoorden te reduceren, minder te vechten tijdens een stottermoment, en geleidelijk zijn stotter te veranderen

‣ Fluency shaping: vloeiende spraak wordt op een nauwkeurige, uiterst geprogrammeerde wijze aangeleerd en beloond.