^
Verloop van een Shiatsu sessie.
Iedereen spreekt wel eens minder vloeiend, dat noemen we normale onvloeiendheden. Je zegt je zinnen dan haperend, bv. Als je gespannen bent, als je sterk moet nadenken over wat je wil zeggen. Je last dan een ‘eh’ in om even na te denken, of je verbetert je zin vb. Gisteren had ik Gert, eh Geert gezien.
Stotterende kinderen maken meer en andere haperingen. Stotteren is een spraakstoornis die uit volgende gedragingen bestaat:
= herhalingen, verlengingen en blokkeringen
‣ Herhalingen van klanken, lettergrepen en woorden (vb. k k k kapstok, pu pu puzzel, want want want dan is het gedaan)
‣ Verlengingen van klanken (vb. Mmmmmaar, mooooorgen)
= dat wat een persoon doet om het kernstottergedrag te trachten voorkomen
‣ Vermijdingsgedrag = gedragingen om een gevreesde situatie/ klank/woord te ontlopen. Vb. Zich ziek melden op de dag van de spreekbeurt,, niet meer praten en opschrijven of aanwijzen, synoniemen of omschrijvingen zoeken, oogcontact vermijden
‣ Startgedrag= inwendige impuls of kleine beweging vlak voor een gevreesde klank/woord als poging dit zonder stotteren uit te spreken.vb duwen met hooofd, knijpen met de ogen, schokken met de armen, trillende lippen enz...
‣ Uitstelgedrag = gedrag om een gevreesde situatie/woord/klank uit te stellen tot de aangevoelde spanning of de verwachting te gaan stotteren wegebt. Vb. Gisteren ben ik naar de lo lo lo , dus naar de logopedist geweest, . Gisteren ben ik naar de lo lo lo euh logopedist geweest
‣ Duw-en ontsnappingsgedrag = alle gedragingen die optreden tijdens stotteren om zo snel mogelijk uit het stottermoment te geraken vb. doorduwen van de klank waarop gehaperd wordt
‣ Klassieke conditionering: emotioneel leren, zijn onwillekeurig, bestaan uit een autonome activiteit vb. Blozen, trillende handen, wit rond de neus worden
‣ Operante conditionering: instrumenteel leren, operant leren, het gaat om doelgerichte handelingen, en zijn onder invloed van zowel antecedente als consequente gebeurtenissen vb. De telefoon afnemen. Als de telefoon rinkelt , dan is de meest voorkomende reactie dat je de telefoon afneemt. Bij stotteraars is dit anders. Angst (respondent) dat optreedt, kan als een stimulus gaan fungeren van vb. Vragen aan iemand anders om de hoorn af te nemen.
stotteruitlokkende factoren ( vb. Spanning, spreeksnelheid, perfectionisme,...)
Als reactie op het onvloeiend spreken ontstaat er fight-, flight of freezegedrag (vechten, vluchten of bevriezen). Blokkades is eerder freezegdrag, dat hoofdzakelijk voorkomt bij gevorderde stotteraars.
Er zijn verschillende fases in de ontwikkeling van stotteren:
‣ 2j tot 5j: sterke uitbreiding van spraak- en taal. Elk kind produceert normale onvloeiendheden
‣ Stotteren: 90% stottert bij 3 - 6 jaar
‣ Bij 20% wordt het langdurig stotteren, voor de overige gevallen is er spontaan herstel
‣ 1% van de totale bevolking stottert op een gegeven moment3% van de totale bevolking heeft in zijn leven eens gestotterd
‣ Als beginnend stotteren zich verder ontwikkelt, worden de haperingen sneller en gespannen. Het kind merkt dat het niet makkelijk is om uit een stotter te komen, en gaat proberen om uit een stotter te komen.
‣ Als het kind blijft stotteren, komt er steeds meer spanning in het spreken, het kind maakt veel blokkades en gaat situaties klanken en woorden vermijden (leeftijd 6 tot 13 jaar)
In de logopedische therapie zal voor elk kind bekeken worden wat het stotteren mogelijk veroorzaakt en in stand houdt.
De logopedische begeleiding heeft het meeste effect als het kind in alle situaties gestimuleerd wordt om het nieuwe spreekgedrag te oefenen en het zoveel mogelijk ontspannen spreeksituaties ervaart, zowel in de klas als thuis. Overleg tussen logopedist, ouders en leerkracht is daarom erg belangrijk.
Bij een jong kind dat nog niet zo ernstig stottert, kun je veel betekenen bij het verminderen van het stotteren. Je kunt bijv. door je manier van spreken aan te passen (zie verderop voor voorbeelden) zorgen voor een zo ontspannen mogelijke spreeksituatie voor het kind. Het stotterend spreken neemt dan vaak af.
Voor leerkrachten
Als je een kind in je klas hebt dat al langer stottert en logopedie krijgt, kun je met de logopedist overleggen hoe je het beste om kunt gaan met dit bepaalde kind (ieder kind is immers anders) en hoe je de logopedische therapie zo goed mogelijk kunt integreren in het lesprogramma. De logopedist heeft een beeld van welke spreeksituaties gemakkelijk en moeilijk zijn voor het kind en hoe je hier mee om kunt gaan (hoe laat je een kind bijv. een spreekbeurt houden als het daar heel bang voor is?). De logopedist kan advies geven hoe je bij situaties in de klas rekening kunt houden met het stotteren.
Een aantal dingen die kunnen bijdragen aan het voorkomen van stottermomenten:
‣ Spreek zelf op een rustige, ontspannen, gemakkelijke manier. Kinderen proberen vaak de manier van spreken van hun ouders/ leerkrachten over te nemen. Pas uw taalaanbod aan aan de mogelijkheden van het kind. Gebruik niet te moeilijke woorden en maak uw zinnen ongeveer even lang als die van het kind of één woord langer.
‣ Algemeen: probeer in de klas de VAT-methode (Volgen Aanpassen Toevoegen) toe te passen. Hiermee leg je een zo laag mogelijke druk op een kind en schep je mogelijkheden voor een prettig contact.
‣ Herhaal je uitleg vaker, of op een andere manier. Vat vaker samen wat het kind en wat je zelf zegt.
‣ Probeer zo min mogelijk directe vragen te stellen: op een vraag wordt altijd binnen een bepaalde tijd een antwoord verwacht. Dit kan de spanning bij een stotterend kind doen toenemen. Benoem zelf wat je het kind ziet denken, doen of voelen en wacht. Vaak zal het kind spontaan op je uiting reageren (bijv. bij jonge kinderen: ‘Wat ben je een mooi huis aan het bouwen!’ in plaats van: ‘Wat ben je aan het maken?’).
‣ Laat de stotterende leerling in de klas volledig meedoen. Het kind voelt zich daardoor volwaardig en krijgt geen uitzonderingspositie binnen de klas. Sla het kind niet over bij beurten, maar geef het de tijd. Geef bij voorkeur geen beurten als je merkt dat het kind opgewonden / geëmotioneerd is of als je zelf haast hebt of geïrriteerd bent. Houd rekening met het kind door het soort vragen aan te passen aan zijn spreekmogelijkheden. Deze zijn per kind verschillend. Met het kind zelf kun je vaak goed bespreken hoe je kunt helpen om echte spreekmislukkingen in de klas te voorkomen. Bijv. door het stellen van meer open vragen. ‘Vertel eens iets over vulkanen’ levert voor een stotterend kind vaak minder spanning op dan ‘Wat is een vulkaan?’
‣ Het hardop lezen kan makkelijker gaan als je de eerste zinnen met het kind meeleest, waarna je steeds zachter gaat meelezen en tenslotte het kind zelf verder laat gaan.
‣ Bij negen van de tien stotterende kinderen gaat het fluisteren van de één-minuuttest voor technisch lezen zonder haperen. Door deze kleine aanpassing kun je toch een indruk krijgen van de technische leesvaardigheid van een stotterende leerling. Beperk het fluisteradvies wel tot de één-minuuttest!
‣ In het uiterste geval kan het kind tijdelijk (op advies van de behandelend logopedist) worden vrijgesteld van bepaalde spreeksituaties die voor het kind te veel angst opleveren. Laat het kind dan op een andere manier aantonen dat het zijn lessen geleerd heeft (bijv. schriftelijk overhoren, of een spreekbeurt niet voor de klas houden, maar alleen met de leerkracht).
‣ Natuurlijk kun je niet alle stottermomenten voorkomen.
Als het kind toch vast komt te zitten in een stottermoment, zijn een aantal dingen belangrijk:
‣ Onderbreek het kind niet. Het kind kan een heel andere zin in gedachten hebben gehad en voelt zich er waarschijnlijk niet prettig bij als het niet de tijd krijgt. Wacht en neem de tijd. Als je geen tijd heb, dan kun je dit beter aangeven en een alternatief geven (‘Ik moet nu eerst even zorgen dat alle kinderen aan het werk kunnen. Daarna kom ik naar je toe en kunnen we even rustig praten. Goed?’)
‣ Blijf zelf ontspannen: blijf rustig, kijk het kind aan en adem rustig door. Laat merken dat je niet schrikt van het stotteren of het als vervelend ervaart.
‣ Zeg het kind niet hoe het beter kan spreken (‘Probeer eens rustiger/ langzamer te praten’, of: ‘Denk eerst eens na voor je iets zegt’). Vaak goedbedoeld, maar het kind kan dit opvatten als: ‘Praat nu eens zonder stotteren!’ Dit geldt ook voor het complimenteren met vloeiende spraak, of opmerkingen als ‘Ik wist wel dat je het kon!’ Laat het kind ook geen woorden/ zinnen opnieuw zeggen of nazeggen. Schep in plaats daarvan door je eigen spraak en reacties een situatie waarin het spreken voor het kind zo ontspannen mogelijk wordt.
‣ Help het kind zijn gedachten te structureren als je merkt dat het teveel ineens wil zeggen. Je kunt dan bijv. iets zeggen als: ‘Ik hoor dat je iets wilt vertellen over je hond, over een tekening en over papa. Waar wil je mee beginnen?’
‣ Probeer, als een kind gepest wordt om het stotteren, erachter te komen waarom het stotteren aanleiding is voor pesten. Je kunt dan gericht actie ondernemen.
Voor ouders
Ouders kunnen het algemeen spreekmodel toepassen:
Stellen van gesloten vragen: de ouders stellen ja/nee vragen, zodat de druk om te vertellen afneemt;
‣ Het is helpend om het spreektempo aan te passen: een kind is geneigd om de volwassene te imiteren. Als je traag praat, wordt het kind gestimuleerd om ook traag te praten, waardoor hij meer tijd krijgt om zijn ideeën te verwoorden;
‣ Pauzes inlassen tussen het stellen van een vraag en het antwoord, kan hulp bieden;
‣ Ouders leren normale onvloeiendheden toepassen in hun spreken. Het is goed dat het kind dit ook leert gebruiken, om tijd te winnen;
‣ Indien de ouders hun taalniveau vereenvoudingen, krijgt het kind meer ruimte voor zijn eigen taalgebruik.
‣ Ouders beschrijven wat ze zelf doen (self-talk), en verwoorden wat hun kind aan het doen is (parallel talk)
‣ Het is goed dat de ouders reflecteren, ze geven in hun eigen woorden terug wat het kind juist zei. Het kind voelt zich begrepen, en het biedt steun.
‣ Het oogcontact behouden en versterken kan ook helpend zijn.
Hoe ouder je bent, hoe meer het stotteren verankerd is. Misschien heb je al leren leven met je stotteren of misschien heb je er nog moeite mee, en staat het je in de weg in het dagelijks leven. Van daaruit neem je de stap naar stotter therapie.
Het is belangrijk om te zien dat het een haalbare doelstelling kan zijn het stotteren te verminderen, het makkelijker te maken zodat je het minder erg vindt. Dit op zich kan al de spanning tijdens het stotteren doen afnemen. Je leert het stotteren te accepteren, je leert je negatieve gedachten om te buigen naar helpende of positieve gedachten. Je wordt gevraagd om openlijker te stotteren , met minder spanning.
Wat vooral belangrijk is, is dat je levenskwaliteit verbetert!
Stotteren volledig genezen is een eerder irrealistische doelstelling. Stotteren kan wel verminderen door counseling, cognitieve therapie en ‘stuttering modification’ technieken. Soms worden ook ‘fluency modification’ technieken toegepast.
Volwassenen die stotteren hebben meermaals angst voor luisteraarreacties.
Hier volgen enkele tips voor luisteraars:
‣ Blijf aanwezig in het hier en nu: dit maakt het je mogelijk om echt te luisteren naar wat de persoon die voor je zit wil zeggen.
‣ Geef de ander ruimte: laat de ander uitspreken, ook al heb je antwoord klaar voor de andere is uitgesproken. Als hij heeft uitgesproken, dan wacht je nog even, zodat de inhoud kan doordringen. Op deze manier voelt de persoon die stottert zich aanvaard;
‣ Wanneer de ander heel onbegrijpelijk praat is het goed om te reflecteren wat hij zegt. Zo weet de persoon die stottert ook wat je al begrepen hebt, en kan hij zijn verhaal aanvullen.
Onderzoek
Vooreerst worden onderzoeken afgenomen zodat een precieze diagnose opgesteld kan worden. De logopedist-stottertherapeut maakt gebruik van verschillende methoden: hij observeert nauwkeurig, hij voert een uitgebreid gesprek met de cliënt, of met de ouders (als het gaat om kinderen). Hij gebruikt gestandaardiseerde tests en legt soms de cliënt ook vragenlijsten voor. Hiermee wordt de ernst van de stotterproblematiek bepaald, hoe de cliënt met zijn stotteren omgaat, wat de uitlokkende en instandhoudende factoren zijn en of het stotteren reeds een invloed heeft op het algemeen functioneren.
Op basis hiervan wordt een gedetailleerde probleemsamenhang opgesteld. Dit vormt het beginpunt van een individueel opgestelde therapie.
Therapie
Therapie is eerder een hybride therapie: het is een combinatie van verschillende therapieën, een combinatie die op dat moment het beste aansluit bij de noden van de cliënt.
Voor de therapie kan gebruik gemaakt worden van het verwachtingen- en mogelijkhedenmodel van Starkweather (bij beginnend stotteren) en het Erasmus-procesmodel van Stournaras (als het stotteren al meer ingeslepen is). Ook geeft de therapie van Van Riper, de sociaal-cognitieve gedragstherapie voor stotteren bij heel jonge kinderen, vele inzichten en methoden.
Het demands-capacity model van Starkweather gaat ervan uit dat stotteren optreedt wanneer de last van de verwachtingen zwaarder is dan de draagkracht van de mogelijkheden. Het in verband brengen van deze gegevens op linguïstisch, spraakmotorisch , cognitief en sociaal-emotioneel niveau kan de logopedist een beter zicht krijgen op het stotterprobleem. Bij jonge kinderen heeft de stottertherapie een eerder preventief karakter. Het heeft tot doel de toename van de stottermomenten, de toename van spanningen en ontwikkeling van bijkomende stotterverschijnselen (gevoelsmatig en gedragsmatig) te voorkomen. De logopedist gaat vooral advies geven aan de ouders om een ontspannen spreeksituatie te scheppen.
Bij gevorderd stotteren (kinderen, adolescenten, volwassenen) maakt men gebruik van het Erasmus Procesmodel (zie onder). Het is de bedoeling om allereerst de stotterontwikkeling tot stilstand te brengen, om de verschijnselen te verminderen, en om de hinder te verminderen.
Uit de diagnose kan blijken dat dat de sociale, emotionele en cognitieve component een uitlokkende, in standhoudende en versterkende rol spelen. Bovendien spelen zij een belangrijke rol tijdens het aanleren van een spreektechniek. Bij hen is het scheppen van een ontspannen spreeksituatie vaak niet meer voldoende. Deze kinderen hebben vaak meer baat bij een therapievorm waarbij de logopedist contact heeft met het stotterende kind zelf. In de therapie wordt dan zowel aandacht besteed de cognitieve, emotionele, sociale (omgeving) en verbaal-motorische component. De sociale training (omgeving) staat in relatie tot de emotionele, cognitieve en verbaal-motorische component. Eerst wordt begonnen met gedachtentraining, dan volgt de emotionele training en tot slot komt indien nodig de verbaal-motorische training aan bod.
Alvorens de therapie te beginnen is het belangrijk om de therapiedoelen van de therapeut overeen te stemmen met de therapiedoelen van de cliënt (in geval het om en kind gaat: met de ouders van de cliënt). Indien het gaat om gevorderd stotteren is het meer ontspannen stotteren en het minder stotteren een realistische doelstelling. Het durven stotteren is als (sub)doelstelling even belangrijk als het leren van vloeiend(er) te praten.
Sheehan, zelf iemand die stotterde, zei: “Stotteren is dat wat je doet om niet te stotteren”. Als gevolg van de gedachte- en/of emotionele training blijkt bij sommigen dat het stotterend spreken door zich er niet meer tegen te verzetten gereduceerd is tot een acceptabel niveau.
Bij jonge kinderen wordt de omgeving sterk betrokken bij de therapie (ouders, brussen, grootouders, leerkrachten,...). Deze betrokkenheid wordt minder hoe ouder het kind wordt. De zelfvervantwoordelijkheid en zelfwerkzaamheid wordt stelselmatig groter.
Adolescenten worden meer betrokken bij het opstellen van de doelen en de te volgen methodologie. Bij adolescenten en volwassenen kan het gaan over hoe hij denkt over zijn stotteren, over het maken van fouten, .... . De therapie krijgt een breed karakter.
De therapeut kan kiezen tussen groepstherapie of individuele therapie of een combinatie van beide. Bij indirecte therapie voor de ouders kan overgegaan worden tot groepstherapie. Deze werkwijze levert meer voordelen op: groepsleden identificeren zich met elkaar, vinden steun bij elkaar, meerdere ouders stellen meer vragen en leveren meer informatie,...
Het spreekt voor zich dat in het geval van kinderen een actieve betrokkenheid van de ouders verwacht wordt. Enkel dan kunnen goede resultaten geboekt worden. Therapeuten hebben een schat aan methoden, en ouders zijn rijk aan situaties waarin ze een model kunnen zijn voor hun kind, en waarin het geleerde toegepast kan worden.
Bij oudere kinderen, adolescenten en volwassenen denkt de cliënt mee, brengt zelf veel informatie aan, neemt zelf mee beslissingen, voert actief uit en evalueert mee. De therapeut bekleedt eerder de rol van 'coach' die uitleg geeft, gidst en aanmoedigt.
Stabilisatie en transfer is ook een belangrijke fase in de therapie. Transfer en stabilisatie van het nieuwe denken, voelen en doen, zullen eerder plaatsvinden als de kleine stapjes van het veranderingsproces vanaf het begin in dagelijks terugkerende stiuaties kunnen worden geïmplementeerd. (zie sociale training bij Erasmus procesmodel)
Indien het nodig is wordt overgegaan tot een spreektechniek (fluency shaping of stuttering modification).
‣ Bij jonge kinderen wordt de “makkelijkere “ manier spelenderwijs voorgedaan , en sommige kinderen nemen dit model gemakkelijk over;
‣ Overweging dient gemaakt worden of stotteren bespreekbaar gemaakt wordt;
‣ Directe aandacht die gegeven kan worden door een vorm van stottercontrole (stutter modification therapy) en/of spraakverandering (fluency shaping therapy) of een integratie van beide zal toenemen naarmate het kind ouder wordt en meer (contole) mogelijkheden heeft:
‣ Stuttermodification: de cliënt leert de spanning op de stotterwoorden te reduceren, minder te vechten tijdens een stottermoment, en geleidelijk zijn stotter te veranderen
‣ Fluency shaping: vloeiende spraak wordt op een nauwkeurige, uiterst geprogrammeerde wijze aangeleerd en beloond.
Onderzoek en behandeling
Vooreerst worden onderzoeken afgenomen zodat een precieze diagnose opgesteld kan worden. De logopedist-stottertherapeut maakt gebruik van verschillende methoden: hij observeert nauwkeurig, hij voert een uitgebreid gesprek met de cliënt, of met de ouders (als het gaat om kinderen). Hij gebruikt gestandaardiseerde tests en legt soms de cliënt ook vragenlijsten voor. Hiermee wordt de ernst van de stotterproblematiek bepaald, hoe de cliënt met zijn stotteren omgaat, wat de uitlokkende en instandhoudende factoren zijn en of het stotteren reeds een invloed heeft op het algemeen functioneren.
Op basis hiervan wordt een gedetailleerde probleemsamenhang opgesteld. Dit vormt het beginpunt van een individueel opgestelde therapie.
Tarieven
De honoraria zijn vastgestelde bedragen door het RIZIV. Voor een onderzoek bedraagt het tarief 32.20€ per 30 min. Een therapiesessie bedraagt 23.60€s euro per therapiesessie.
Stotteren is een stoornis die wordt terugbetaald door het RIZIV. Zowel het onderzoek als de therapiesessies worden terugbetaald. De tarieven zijn online raadpleegbaar op www.riziv.be.
Self - Isabelle Copejans
Anjelierenstraat 27
9120 Beveren-Waas